Historie van de fotografie

26 augustus 2016

In het Swiss Camera Museum in Vevey is een permanente expositie ingericht onder de titel “The Beginnings of Photography”. Het eerste gedeelte van de tentoonstelling laat bezoekers op boeiende en fascinerende wijze zien hoe innovatief de eerste fase van de fotografie was. Alle bijzondere stappen en fasen in de ontwikkeling van de fotografie worden getoond aan de hand van oude opnamen, foto- en cameratechnieken en apparaten. Voor het cameramuseum was de viering van de 170e geboortedag van de fotografie aanleiding om speciale aandacht te geven aan het bijzondere moment in 1839 en de snelle ontwikkelingen in de jaren daarna.

Historie van de fotografie

Swiss Camera Museum

In het jaar 1839 bracht de Academie voor Wetenschappen in Parijs het grote nieuws wereldkundig dat Louis-Jacques-Mandé Daguerre een eerste praktisch bruikbare fotografische methode had uitgevonden. Het fotografisch resultaat van toen werd naar hem vernoemd als daguerreotypie. In tegenstelling tot eerdere fotografische methoden waren zijn daguerreotypies van een ongelooflijke kwaliteit en detail, en ze vervaagden niet als ze ouder werden. Het is echter algemeen bekend dat de eerste foto gemaakt is door de Fransman Joseph Nicéphore Niépce in 1826.

De foto toont het beeld van de omgeving gezien vanuit zijn werkkamer en geldt als de allereerste officiële foto ter wereld. In het jaar 1835 presenteerde William Henry Fox Talbot het procédé van het negatief, waarmee er meerdere afdrukken van een fotonegatief van een opname gemaakt kunnen worden. In 1841 kreeg hij na lang experimenteren een patent op zijn vinding, die bekend is als het colotypie, maar ook wel talbotypie wordt genoemd. Zowel de presentatie op 19 augustus 1839 als de kort daarvoor en direct daarna uitgevonden methoden zijn ontstaan uit de baanbrekende vindingen van Niépce en Daguerre.

In de expositie is er daarom bijzondere aandacht voor de twee uitvinders van de fotografie van het eerste uur. De allereerste beeldprojecties van de buitenwereld op een vlakke wand in een donkere ruimte ontstonden in de zogenoemde camera obscura. De Griekse filosoof Aristoteles (384 - 322 v.Chr.) sprak ook over dit wonderlijke fenomeen, zonder er een verklaring voor te kunnen geven. In de 15e eeuw lukte het Leonardo da Vinci wel om dit verschijnsel rationeel te verklaren. In de loop van de 16e en 17e eeuw kwam er het idee om een lens en een spiegel te gebruiken om de weergave van het beeld te verbeteren en het beeld om te draaien. In de eeuwen daarna is de aangepaste camera obscura een geliefd optisch speelgoed en worden installaties van de camera obscura vast opgesteld om iedereen ermee te laten kennismaken.

Er werden telkens verbeteringen en optische systemen gemonteerd. De camera obscura werd zelfs een draagbare optische kijkkast voor het geven van straatvoorstellingen. Het museum heeft een mooie collectie vaste en draagbare antieke kijkkasten en beschikt ook over een grote verzameling interessante beeldopnamen van personen, gebouwen en van Parijse stadsgezichten in de uitvoering van daguerreotypies. Het levenswerk van Joseph Nicéphore Niépce (1765-1833) is in de permanente expositie uitgebreid te zien en te beleven. In 1816 kreeg Niépce interesse in de lithografie en experimenteerde met lichtgevoelige lagen en substanties om een beeld van te leggen.

Historie van de fotografie - 2 Historie van de fotografie - 3 Historie van de fotografie - 4
Joseph-Antoine-Ferdinand Plateau (1801-1883) deed veel onderzoek naar het zien en waarnemen en naar de nawerking van de waargenomen beelden, dat wij kennen als het verschijnsel van nabeelden. Plateau geeft daarbij aan dat de nawerking van het waargenomen beeld direct is verbonden met de werking van ons netvlies. Anderen verklaren het effect van nabeelden als een gevolg van de werking van de hersenen.

Hij noemde zijn fotomethode heliografie. Niépce belichtte zijn lichtgevoelige platen in een camera obscura en verkreeg zo zijn eerste foto. Voor de oudste opname had hij een belichtingstijd van een dag nodig. Joseph Nicéphore Niépce werd geboren in de Franse stad Chalon-sur-Saône en deelde al snel zijn passie voor onderzoek met zijn broer Claude. Hij onderhield een innig briefcontact met zijn broer over alle experimenten, waardoor er veel bekend is gebleven over zijn werk en de resultaten. Tot zijn uitvindingen behoren het irisdiafragma en een methode om foto’s langer houdbaar te maken. Hij was tevens de eerste die op een houtencamera een balg monteerde om het beeld scherp te stellen.

De Parijse opticien Chevalier sleep voor zowel Niépce als voor Daguerre de lenzen voor hun afzonderlijke experimenten. Door de tussenkomst van Chevalier kwam hij in 1826 in contact met Louis-Jacques-Mandé Daguerre (1787-1851), waarmee hij in 1829 een samenwerking startte. In eerste instantie volgde Daguerre in Parijs een studie als theaterschilder en ontwierp in 1822 een geschilderde diorama voor toneelvoorstellingen. Hij koos echter voor de experimenten met de camera obscura. Vanuit hun gezamenlijke experimenten is het Daguerre opgevallen dat zilverjodide onder licht snel verkleurde. Met dat feit ontwierp hij lichtgevoelige glasplaten, die in een camerabox werden belicht en met hulp chemicaliën werden ontwikkeld en gefixeerd tot de bekende daguerreotypie. Het uiteindelijke succesvolle eindresultaat en de wereldwijde erkenning voor deze spectaculaire ontdekking en uitvindingen mocht Niépce niet meer meemaken.

De expositie “The Beginnings of Photography” wordt regelmatig aangevuld.

Swiss Camera Museum, Grande Place 99, CH-1800 Vevey, www.cameramuseum.ch.